suiker
{
sugar
}
springen, huppen
{
hop
}
springen; aanloop nemen; doen springen
{
leap
}
opstuiten, afketsen
{
ricochet
}
overwippen, overstappen, springen;...
{
skip
}
springen; huppelen; stijgen
{
bounce
}
opnieuw (in)binden
{
rebind
}
terugstuiten
{
rebound
}
(heen)glijden, scheren; vluchtig...
{
skim
}
struikelen, laten mislukken
{
trip
}
suiker
{
sugar
}
snoepje; toetje
{
sweet
}
suiker-stam; sucrose
{
sucrose
}
snoep, zoetigheid
{
candy
}
kandijsuiker
{
sugar candy
}
druppel; snoepje; val
{
drop
}
toffee-snoepje
{
taffy
}
Wordt vertaald, even geduld aub..
